Maakt het wat uit welke dag we vieren?
Jazeker. In Gods laatste waarschuwingsboodschappen aan de wereld vinden we een oproep om de Schepper te aanbidden.
“En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. … En hij zei met een luide stem: Vrees God en geef Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen.
De oproep tot aanbidding in Openbaring 14: 7 brengt ons terug bij het gebod over de Sabbat, die God speciaal apart gezet heeft met een heilig doel:
“Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt. Zes dagen moet u arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan mag u geen enkel werk doen, u niet, uw zoon en uw dochter niet, uw slaaf en slavin niet, uw vee niet, en niet de vreemdeling, die binnen uw poorten is. Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die.” Exodus 20: 8 – 11.
De hele Bijbel door zien we, hoe nadruk wordt gelegd op het eerbied tonen aan de Schepper.
“U bent waardig, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen.” Openbaring 4: 11.
“Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is ontzagwekkend boven alle goden. Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt.” Psalm 96: 4 – 5.
“ Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.” Psalm 121: 1 – 2.
Door de Sabbat heilig te houden, zoals Hij geboden heeft, tonen wij Hem onze liefde. En we erkennen hiermee Zijn gezag over ons leven.
“Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder die Hem liefheeft Die geboren deed worden, heeft ook lief die uit Hem geboren is. Hieraan weten wij dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden bewaren. Want dit is de liefde tot God, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn geen zware last.” I Johannes 5: 1 – 3.